Hoe koning en paard toch mat kunnen bieden!

door | december 31, 2017

Als de kat van huis is dansen de muizen… 

                      Hoe Koning en Paard toch mat kunnen bieden!

Ieder beginnend schaker, groot of klein, krijgt het al heel vroeg in de opleiding te horen: als de koning nog vergezeld wordt van dame of toren is mat vrij gemakkelijk te halen. Om de vijandelijke vorst mat te krijgen moet je nog beschikken over ofwel dame of toren. Wie over het bord hotst enkel met loper of paard kan de tegenstander geen mat meer geven. Na enige voorstudie kan een mat ook nog versierd worden door twee lopers, of door paard en loper (en koning uiteraard). Maar je moet eens proberen mat te halen met slechts twee paarden! Vooral niet als je die tegenstander àlles hebt ontnomen. Er is enkel nog hoop als “de andere” minstens één pionnetje heeft. Het is namelijk zo dat één klein vijandelijk pionnetje of paard – zelfs tegen de bordrand gekleefd  – voldoende is om door het opstoppen van dat ene gaatje mat te geven.

Zet U maar schrap, want de mogelijkheden om met het lichtste materiaal toch aan mat te denken zijn talrijker dan je denkt! Aan de basis van de volgende opgave ligt een eindspelcompositie met een hele geschiedenis. Eerst was het de ons wellicht bekende maestro Philipp Stamma (1705-1755), die er een flink stuk theorie over schreef, veel later gevolgd door de Zweedse eindspelspecialist Axel Ornstein en uiteindelijk onze Belgische eindspelcrack Roger Missiaen, geboren in 1925, die nog altijd (edoch niet meer zo (spring)levend) met veel talent eindspelcomposities in mekaar knutselt.

 

1) Axel ORNSTEIN (Zw)

Tidskrift för Schack 2003

  

4+3    Zwart(!!) aan zet en wit wint.

Het begint erg merkwaardig, althans voor een compositie: het zwarte paard staat aangevallen en dus ligt de beginzet voor de hand: 1…Pf2+! Uit  “artistiek” oogpunt beginnen met een schaak- of slagzet lijkt niet zo mooi, maar beginnen met de witte koning in schaak is ook niet esthetisch verantwoord en dus begint de oplossing met zwart aan zet!  

In deze opgave is de opdracht aan zwart om ten allen tijde te voorkomen dat een eindspel met Koning + Loper + Paard tegen Koning ontstaat, want dat is theoretisch gewonnen voor wit. De beginzet is nu een logische zet, want anders vuurt de a8-hoekraket meteen een voltreffer: 2.Lxh1 en zwart kan inpakken! Tegen dat grote geweld moet zwart alles uit de kast halen om het vervolg veilig te stellen; 1…Pf2+: 2.Kg2 Ke2: 3.Lf3+ Ke3; 4.d4! Een schitterende zet, moeilijk te vinden! 4…exd4; 5.Pc4+ Kd3; 6.Pd6 en het ziet er naar uit dat zwart alles onder controle heeft na 6…Ke3.

Eigenlijk moet dit op remise eindigen, maar nu heeft wit een beresterke zet en het net klapt dicht: 7.Kg3!! Pd3; 8.Pc4#!! Een mooi matbeeld in het midden van het bord, met beperkt materiaal. Ooit schreef de Nederlandse eindspelspecialist C.J. de Feijter: “In een compositie moeten alle stukken op een natuurlijke wijze hun weg zoeken”. Aan het woord was een grootmeester, een echte, zonder al dat geleuter van grootmeesters, titels en albumpunten…

 

2) Axel ORNSTEIN & Roger MISSIAEN (B)

Omstreeks 2006 – uitbreiding

4+5                    Wit speelt en wint.

Toen onze “ouderdoms-schaakdeken” Roger Missiaen – hij wordt er in maart ’18 liefst 93 ! – het Ornstein-eindspel onder ogen kreeg dacht hij meteen aan een uitbreiding ervan en verlegde de moeilijkheidsgraad  naar een lastig eindspel, dat al zovele schaakspelers horendul had gemaakt: het wordt mat dank zij ofwel de twee lopers, ofwel loper en paard (aartsmoeilijk) of misschien wel één enkel!) paard. Aan alle beginnende schakertjes wordt snel verteld dat mat met enkel één paard onmogelijk is, met twee paarden bijna (bijna!) uitgesloten is, maar dat het toch kan als de andere partij een slok te veel van zijn drankje neemt!  En daarbij nog één pionnetje heeft overgehouden, want anders is mat door paard of loper (alleen) onmogelijk. Daarenboven moet de drijfjacht gebeuren naar een hoekveld van het bord en moet ook de ene vijandelijke pion liefst een randpion zijn. Het kan  niet anders of de esbattementen spelen zich vooral af in een hoekveld van het bord. Het nu volgend werkstuk is dus een bewijs dat koning+paard gewonnen kan zijn, indien tenminste zwart nog over een (rand)pion beschikt. Opgeven moet zwart niet doen, en de winstvoortzetting mag dan erg lastig zijn, het blijft mogelijk. Echter niet altijd, omdat het een kwestie is van een aantal zetten: pare zetten of onpare zetten: het geeft een hemelsbreed verschil, vooral in de mogelijkheden om een zet te winnen of er een te verliezen. En met “zet” wordt hier ook “tempo” bedoeld!

Roger’s bewerkte Ornstein loopt vrij spectaculair als volgt (diagram 2): 1.Kxf2+ Kh2; 2.Dh1+!! Kxh1; 3.Pg3+ Kh2; 4.Pf1+ Kh1; 5.Le4+ Dxe4; 6.Pg3+ Kh2; 7.Pxe4 en nu krijgen we deze tussenstand:

 

3) Ornstein & Missiaen

Tussenstand bij diagram 2

2+3                   Mat in 9 zetten!

K+P versus K+2 pionnen. In deze stelling kan zwart het wel schudden, maar wit kan niet winnen, tenzij zwart ongewild een handje toesteekt, uit de patstelling kruipt of daartoe door wit verplicht wordt! Wit kan niet winnen zonder ongewilde hulp van zwart. Tenzij zwart kan worden gedwongen tot een zet, die de zwartspeler zelf in Zugzwang steekt. Het “oerduitse” woord klinkt verlammend en maakt van de arme zwartspeler een metser, die in een ton met vers aangemaakte mortel terechtgekomen is en er niet in slaagt om die vieze brij zich af te schudden… Nu moet wit de arme zwarte mortelvreter dwingen tot een zet, die de zwarte stelling niet veel goeds zal opleveren. Je wil namelijk dat zwart de deur niet op slot gooit. Het lijkt wel een ouwertje uit “Schaak Schild” en dat is het ook! In ons eigenste clubblad, nummer 399, artikel “De Triptiek van de Sancta Enigma Scaccharia” (probleemrubriek) staat een ingekorte versie van de hand van Stamma (1737) afgedrukt voor. In hetzelfde artikel ook nog een 15-zetter van ene Alberto Peronace en – jawel! – Missiaen. In Hoog-Nederlandse streektaal zou men zeggen: “Nou breekt mijn klomp!” Dat heet in het zuiverste Antwerps: “K’verstoan d’r de ballen van!”, of omgezet in ABN: “Ik snap er geen jota van”!

Philipp Stamma (1705 – 1755)

Dit is geen vluggertje! Het is een schaak-steek-spel op het hoogste niveau en van het allerhoogste belang is hier het aantal zetten, dat één partij moet spelen: paar of onpaar. Het is dat eenzame arme paard, dat voor de winst zal moeten zorgen en de aanwezigheid van die ene zwarte pion is een onverwachte hulp zonder zwart dat wil! Het betekent winst voor wit!! Zonder e5 wordt dit remise, hoewel de witte winst ook zo maar te grijpen valt! Het wordt namelijk een lastige kluif, waarbij de zwarte e-pion op bepaalde ogenblikken een tempo zal spelen (moèt spelen!), dat tempo niet meer kan opbrengen en daardoor remise kan houden. Van het ogenblik dat dat ene tempo niet meer kan worden gespeeld, zit zwart in dat beruchte en dwingende Duitse woord “Zugzwang”: de dwang om te zetten. Zwart moet met de koning een verliezende zet plaatsen en dat betekent meteen de winst voor wit. Maar zo eenvoudig is het natuurlijk niet en de juiste zettenreeks kan heel wat denkwerk (en bedenktijd!) kosten. Wie denkt de klus niet tijdig te kunnen klaren, doet er goed aan tijdig remise voor te stellen. Hoewel dit niet zo eenvoudig is en mogelijk een paar uurtjes zoekwerk kan kosten. Er zijn veel goede spelers die dit ook niet zo maar uit hun mouwen kunnen schudden! Ze vinden het wel, maar bij het uitschrijven van de oplossing loopt het heel vaak mis!

Het wordt heel duidelijk als Zwart op een bepaald ogenblik niet meer zou kunnen zetten en dan is de   partij remise. De moeilijkheid is het paard: dat beestje stapt onveranderlijk van een wit veld naar een zwart en/of omgekeerd  van een zwart naar wit. Altijd paar!  Met loper, toren of dame kan er altijd een zet “gewonnen” worden, maar  een paard niet! Vanuit de vertrekstand zal een paard altijd een paar aantal zetten nodig hebben om b.v. een ommetje te maken en nadien op zijn startveld terug te komen. Dat is heel belangrijk om weten. En als zwart dat ook nog een of meer tempozetten heeft mag je jezelf blind staren op een onmogelijke opdracht en een remise als eindresultaat. Het is niet eenvoudig en je mag er de “tel” niet bij verliezen!

Axel Ornstein (foto van schack.se)

Wie nu nog een exemplaar van “Schaak Schild” 399 van maart-april 2013 heeft, zal wellicht tot zijn/haar verbazing op de voorlaatste bladzijde de compositie (Peronace-Missiaen) kunnen bekijken die erg veel lijkt op dit “Missiaen”-tje. Dat kon ook niet anders, want beide componisten hebben er  een behoorlijk aantal stuks van gecomponeerd.

Het mag duidelijk zijn dat zwart met het paard een rondreis moet maken vooraleer terug te komen in de meest ideale stelling, met zwarte koning op h1 en zwarte pion op h2. Omdat de andere zwarte pion inmiddels moet opgeslorpt (!) zijn kan de matzet moeilijk iets anders zijn dan …Pg3#. Maar hoe daar te komen is een andere vraag. Zelfs al heeft de zwarte vorst alleen maar velden h1 en h2 ter beschikking, het wordt een kwestie van pare of onpare zetten in een opgave, waarin de ZK (zwarte koning) op h1, de zwarte pion op h2 moet stààn, en het witte paard op g3 mat kan geven. Ook de witte koning zal een paar danspasjes moeten maken en mag daarbij de controle niet verliezen! Ergens moet dus een tempo worden gewonnen… En hier moet zelfs een geroutineerd oplosser  scherp opletten dat hij/zij bij het zoeken naar het zeer precieze winstspel, naar dat ene belangrijke tempozetje, zich niet vergaloppeert en de negen vereiste witzetten secuur en netjes na mekaar op het bord zet!

Het woord is aan de oplosser! Al is er geen prijs mee te verdienen, het genoegen om deze zwarte vorst in zijn hoekje een mat aan het been te “lappen” is groot. Maar het is uitkijken geblazen: één verkeerde zet kost je een nieuw rondje hindernislopen, of een hernieuwd telsommetje “Paar of Onpaar”, en weer met zwart op de loer om je in extremis nog een pat aan het been te lappen!

Bij uw speurtocht naar de Oplossing…

…begin je best bij diagram 3 !! Na enkele pogingen krijg je namelijk moeilijkheden (of kopzorgen!) met het lagere-school-begrip paar of onpaar. Wie een mat met alleen maar een paard op het bord wil krijgen zal daartoe altijd een flink en paar aantal zetten voor nodig hebben! Moet de eigen koning een tussenzet doen dan duurt het mat een onpaar aantal zetten. Zwart mag dus niet te veel kansen krijgen om een klaarliggend mat uit te stellen door een “onnozel” (maar reddend) tussenzetje. Wie alleen met het paard speelt – stel dat zwart immobiel blijft! – moet rekenen dat het mat op een paar aantal zetten zal gebeuren. Als dat gebeuren dreigt gestoord te worden (door een zet van zwart b.v.) moet je opnieuw beginnen. Als de “rechtzetting” niet door het paard kan geschieden, moet de koning kunnen ingrijpen. De volgorde van een “paardendraf” van een paard op wit veld is: van wit naar zwart – van zwart terug naar wit – naar zwart – naar wit – enz. Wie die volgorde wil wijzigen moet tussen de paardendraf een koningszet inschakelen! Het paard is nu eenmaal een stuk dat bij elke zet van “veldkleur” verandert. Daarom is het gegeven “paar aantal zetten” tegen “onpaar aantal zetten” van het hoogste belang bij de matvoering, door één enkel paard. Als de tegenpartij de zaak kan “rekken” (b.v. met één tussenzetje) moet je zelf ook een tussenzetje klaar houden om de locomotief van het “rithme” terug op zijn sporen te krijgen.

De lezer moet absoluut eens proberen om – zonder verdere toelichtingen – dit probleem-eindspel aan te pakken.

Vervolg tekst afdekken a.u.b!

Opgelet! Dit is niet zo eenvoudig! Bij diagram 4 vertrekken we met 1.Pf6! Zwart heeft slechts drie mogelijke antwoorden: 1…Kh2 – b) 1…h2 – c) 1…e4

Op 1…h2?? volgt 2.Ph5 Kh2 (want Bh2 3.Pg3 mat!). Op  1…e4 volgt 2.Pxe4 en nu is …h2 uitgesloten wegens 3.Pg3. En na Kh2 volgt nog een “ommetje”: 2.Pd2!! Kh2 3.Pf1!! h2 (verplicht) en 4.Pg3 mat!

Er blijft ons enkel nog het beste, n.l. de a-mogelijkheid en het volgende lijntje zetten:

1…Kh2 – 2.Pg4+ Kh1 – 3.Kf1! (en zo nu b.v. …h2? dan Pf2#, dus) 3…e4 4.Pf2+ Kh2; 5.Pxe4 Kh1; 6.Kf2 Kh2 (want 6…h2? Pg3#!) – 7.Pd2 Kh1 – 8.Pf1 h2; 9.Pg3#

Dit wordt een flink brokje eindspeltheorie!  En zo eenvoudig is dit nu ook weer niet! Absoluut niet! Trouwens, niemand heeft ooit gezegd dat dit “eenvoudig” was! Dlt is beslist “stevige kost”,  omdat dergelijk  afspel voortdurend aandacht vraagt! Eén kleine misrekening en je kan opnieuw beginnen! Tenminste als je daartoe nog de kans krijgt!

Tot daar de eind-analyse. Wie dit soort eindspel wil beheersen moet weten of hij/zij voor zijn beperkte stukkenmacht een paar aantal zetten of een onpaar aantal zetten nodig heeft. Dat is uitermate belangrijk! Want dan moet er gezocht worden naar een mogelijkheid om de tegenpartij te storen in zijn/haar spel. Hij/zij heeft aan “paar” zetten genoeg en zal er bijgevolg alles aan doen om een “onpaar” te vermijden. Of omgekeerd! “Geef” dus een zetje om een verlenging of een “status quo” te verkrijgen! Eindspel is veelal (meestal?) een kwestie  (of dat kan worden!)  van “wit naar zwart” en omgekeerd, van “paar of “onpaar” wat aantal en aard van zetten betreft. Uittellen dus, en nog maar eens uittellen is soms de boodschap. Niemand heeft gezegd dat dit “gemakkelijk” is!  De ene keer kijk je triomfantelijk en zeker van je zaak in het rond, een andere keer grijp je jezelf in de haren en moet je ontgoocheld een “halfje” of soms een “heel punt” afstaan en de opgetogen, aan een verlies ontsnapte tegenpartij iets aanbieden! Een Duveltje of zo! Dat is het leven!

In deze bijdrage werd – op zijn Antwerpse gezegd – “gene flauwe kul” verkocht!  Wie het fijne van de zaak wil weten moet zich deugdelijk inspannen en de “grijze massa” overuren laten doen! Niemand heeft gezegd dat schaken gemakkelijk was! Met dank voor die belangstelling en voor de moeite om deze bijdrage door te nemen, de stellingen op het eigen bord te plaatsen en ze ter oplossing weer tot leven te hebben gebracht… Heeft het U een tijd(je) lang geboeid? Dan heeft deze bijdrage bereikt wat betracht werd: het eindspel is niet zo maar een beetje met stukken schuiven. Eindspel vergt meer dan de volle aandacht, nauwkeurige berekening wat kàn gespeeld worden, wat moèt gespeeld worden, wat dieper moet worden berekend en waarom dat dan (weer)  niet goed (of slecht) is. Dat kan een tijdje duren en zal waarschijnlijk na elke zet weer anders komen te liggen. Na de eerste zet kan  je juichen, na de tweede jammeren…                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                      Ignaas Vandemeulebroucke,

een Duveltje, graag! En zeg nu niet

                dat het niet verdiend was!